Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den [21]Engel, en [22]overmocht [Hem]; [23]hij weende en smeekte Hem. Te Beth-el vond hij [24]Hem, en aldaar sprak Hij met [25]ons; 21. Den Zoon Gods, die in vs.4 God is genoemd, en in het volgende de HEERE, de God der heirscharen. Zie Gen.48:16. 22. Hij overmocht, of had de overhand in den kamp met dezen engel, te weten Gods Zoon, die zich van Jakob liet overwinnen, niet door enige onvermogendheid, of gebrek van krachten, maar om een zeer lieflijke en troostelijke verborgenheid daardoor te beduiden, van den strijd en overwinning der kinderen Gods. 23. Namelijk Jakob, weende en bad ernstiglijk om een zegen, vernemende dat hij met God te doen had. Dit wenen wordt wel in Mozes' historie niet vermeld, maar hier, tot verklaring van den Geest des Heeren bijgevoegd. 24. De Zoon Gods vond Jakob daar, en verscheen hem. Zie Gen.35:9, enz., en zo in het volgende: sprak Hij, te weten dezelfde Zoon Gods. 25. Die wij in de lenden van Jakob en onzer voorouders waren; zulks dat het ons mede aangaat, wat God aldaar gesproken en te dien tijde bij onze voorvaders gedaan heeft. Zie Ps.66:6.